Geschiedenis van het beroep

Verpleegkundige zorg is iets dat altijd noodzakelijk is geweest. In vroegere tijden werden verpleegkundige taken vooral uitgevoerd door familieleden. Naastenliefde en de druk van kerken speelden hierbij een grote rol. Het beroep van wijkverpleegkundige is bijvoorbeeld ontstaan, doordat vrouwen uit kerkelijke gemeenschappen zieke mensen verzorgden. Rond de middeleeuwen waren er kloosters, hierin werden gelovige zieken verzorgd. De termen ‘broeder’ en ‘zuster’ om een verpleegkundige aan te duiden komt hiervandaan.

In de periode tussen 500 en 1600 werden ziekenhuizen oftewel hospitalen opgericht. Als een ziek persoon binnenkwam werden de eigendommen in bewaring genomen. Hij of zij kreeg eten, drinken, een bed en medicatie tot de ziekte over was. De taken die verpleegkundigen uitvoerden waren voornamelijk het leveren van basiszorg, zoals mensen wassen, bedden opmaken en helpen bij eten en drinken.

Echter, vanaf de 16e eeuw zorgden oorlogen, vervuild drinkwater en slechte persoonlijke hygiëne voor een gebrekkige toestand in ziekenhuizen.

In de periode van 1600 tot 1850 werd er minder aandacht besteed aan lichamelijke zorg. Onder leiding van Paus Innocentius 3 werd er aandacht besteed aan gebedsgroepen, geestelijke ontwikkeling. De vrouwen uit kerkelijke gemeenschappen, oftewel de broeders en zusters, werden vervangen door zaalknechten en zaalmeiden. Veelal waren dit mensen zonder opleiding en mensen met een criminele achtergrond. De kerk en hun bezoekers weigerde langer geld te verstrekken aan ziekenhuizen, waardoor minder financiele middelen beschikbaar kwamen en de toestand verder verslechterde. Dit zorgde voor veel sterfgevallen.

In de periode van 1850 tot 1950 kwam hier verbetering in. Het beroep verpleegkundige kreeg meer vorm. Er werden boeken gedrukt, waardoor kennis over ziektebeelden en behandelwijzen verspreid kon worden. De kwaliteit van de zorg in ziekenhuizen ging hierdoor vooruit.

Florence Nightingale was een van de personen die hierin een rol speelde. Ze was geboren op 12 mei 1820 in Florence en heeft door heel Europa gereisd. Hierbij bezocht ze vele ziekenhuizen, zorgde voor zieken en schreef hierover. In het jaar 1850 heeft Florence Nightingale een beroepscode voor verpleegkundigen geschreven. Dit werd later gezien als uitgangspunten van de eerste opleiding tot verpleegkundige. De code omvat de volgende punten; Tegenover God en deze vergadering, verklaar ik een rechtsschapen leven te leiden en trouw de plichten van mijn beroep te vervullen. Ik zal geen strafbare of schadelijke handelingen uitvoeren. Ik zal vrijwillig geen medicatie nuttigen of toedienen, ik zal alles dat mij door patiënten en familieleden wordt toevertrouwd in vertrouwen bewaren, ik zal ten volle de geneesheer helpen en mij wijden aan het welzijn van mijn patiënten. Deze punten komen tevens naar voren in haar boek Notes of Nursing (1859).

Rond de 19e eeuw werden de eerste inentingen uitgevoerd, dit voorkwam uitbraken van grote epidemieën. Ook werden er verschillende wetten opgericht, zoals de Gezondheidswet in 1865 en Wet op Besmettelijke ziekten in 1872.

De opinie heerste dat er niet enkel sprake moest zijn van een opleiding, maar van een echt beroep. Hiertoe werd in 1979 de eerste opleidingsschool geopend in Voorburg. In 1961 werd de opleiding gedoceerd aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.

Tot 1950 werd het beroep van verpleegster vooral gezien als roeping. Verpleegkundigen dienden een houding aan te nemen met het accent op verpleegkundige vaardigheden en afstand en emotieloosheid naar de patiënt. In 1966 werd de naam van het beroep veranderd van verpleegster in verpleegkundige. Dit omdat er meer mannen werkzaam waren in de zorg. Vanaf 1970 werd dit gewijzigd naar een psychosociale werkwijze. De vraag naar professionalisering, achterliggende theorieën en afbakening van het beroep neemt toe. Dit gebeurde met name door de beschikbaarheid van vakliteratuur en doordat mensen in deze tijd mondiger werden. Dit zorgde ervoor dat vanaf 1980 methodisch en patiëntgericht verplegen erg belangrijk werden geacht.

In 1988 werd het Verpleegkundig Beroepsprofiel opgesteld, waarin het verschil tussen eerste en tweede deskundigheidsniveau wordt gemaakt. Ook komen drie rollen van verpleegkundigen naar voren in dit Verpleegkundig Beroepsprofiel. Namelijk de verpleegkundige als liefdevolle verzorgster die deze rol als roeping ziet, de verpleegkundige die in opdracht van een arts, psycholoog of gedragsdeskundige een aantal taken mag uitvoeren ten behoeve van diagnostiek en behandeling, de verpleegkundige die op basis van eigen kennis en kunde en beroepsverantwoordelijkheid handelt.

Kortom, de rol van verpleegkundige stond vroeger in het teken van bedden opmaken en mensen wassen en werd gezien als roeping. Het Verpleegkundig Beroepsprofiel in 1988 is een belangrijke leidraad geweest voor het beroep verpleegkundige. Een aantal van de aspecten uit het Verpleegkundig Beroepsprofiel komen in de huidige vijf rollen van verpleegkundigen naar voren. Te weten de vijf rollen; zorgverlener, regisseur, ontwerper, coach en professionele beroepsbeoefenaar. De rol zorgverlener komt naar voren in het sociale belang en gevoelsmatige aspect. De rol regisseur komt naar voren in de uitvoering van verpleegtechnische handelingen en vaardigheden. De rol professionele beroepsbeoefenaar komt naar voren door systematische kennis en zelfstandige oordeelsvorming van de verpleegkundige over verpleegsituaties.

Tot slot maken verpleegkundigen tegenwoordig deel uit van een multidisciplinair team, hierin werken verschillende disciplines, zoals artsen, fysiotherapeuten, gedragsdeskundigen samen. Hierin komen de coachende en ontwerpende rol van de verpleegkundige naar voren.